De evangelist Johannes schrijft direct aan het begin van zijn evangelie over de indrukwekkende entree van Jezus in Jeruzalem. Hij verdrijft met een zweep de offerverkopers en geldwisselaars van het tempelplein. Zo agressief kennen we Jezus niet!

 De vraagt blijft hangen, wat precies de reden moet zijn geweest van de tempelreiniging. De verkoop van duiven, schapen en runderen stond in dienst van de offercultus, de dienst aan God. Pelgrims offerden dieren, die nodig waren voor de paasmaaltijd. Tegen betaling kon men daarvoor terecht op het tempelplein. De wet schreef voor dat er betaald moest worden met een Joodse munteenheid. Geldwisselaars boden buitenlanders de gelegenheid hun vreemde valuta om te wisselen. Handig toch. Wat bezielde Jezus?

 In de Bijbel heeft geld een slechte naam. Het is ballast voor wie het Koninkrijk van God wil binnengaan. ‘Je kunt niet tegelijkertijd de Mammon en God dienen,’ waarschuwt Jezus zijn discipelen. Het woord ‘Mammon’ vertaalt de Willibrordvertaling met ‘geldduivel’. Dat zegt al genoeg. Altijd weer interessant als het over geld en de kerk gaat. Om maar te zwijgen van het thema ‘God en geld’.

Lezen Johannes 2 : 13 – 22

‘Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’

Johannes 2 : 16

Mammon
Geld heeft in de Bijbel een slechte naam. Het behoort tot het meest verachtelijke ,de mest, het slijk van de aarde, aldus Psalm 83. God in de hemel geeft er zich niet mee af. Jezus vindt dat geld stinkt of nog erger, omdat te veel mensen het aanbidden. Hij spreekt daarom afkeurend over de Mammon,de god met eurotekens in zijn ogen, die mens en maatschappij verleidt tot hebzucht en gierigheid. De Willibrordvertaling van de Bijbel vertaalt ‘mammon’ heel treffend met ‘geldduivel’. De duivel is in de Bijbel de tegenstander van God. Hij werkt God op alle fronten tegen. ‘Dus kun je niet tegelijkertijd God en Mammon dienen,’ waarschuwt Jezus. Het rijk van de Mammon, de geldduivel, en het Koninkrijk van God, het Rijk van de liefde, sluiten elkaar  uit. Het is dan ook heel vanzelfsprekend dat de rijke jonge man uit het evangelie al zijn geld weg moet geven, wil hij Gods Koninkrijk binnengaan. Het is ballast. Hij kan dat niet over zijn hart verkrijgen. En toen Jezus zijn discipelen erop uit stuurde om onreine geesten uit te drijven, -waaronder geldzucht- droeg Hij hen op niets mee te nemen voor onder weg. Geen brood, geen reistas, en al helemaal geen geld. Uit den boze. Ze mochten helemaal vertrouwen op de wervingskracht van het evangelie. En tenslotte in het evangelie van Johannes drijft Jezus handelaars en geldwisselaars van het tempelplein onder de striemende woorden: ‘Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ Hij ziet er een onmogelijke combinatie in. Zo zie je maar, de Bijbel ziet niet zoveel heil in onze euro’s.

Hartstocht
We gaan dieper in op het laatste voorbeeld, de tempelreiniging uit het evangelie van Johannes. ‘Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem,’ begint de evangelist Johannes zijn verhaal over de bezem, die door de commercie op het templein wordt gehaald. Met al die andere pelgrims begeeft Jezus zich naar het kloppende hart van het Joodse geloof: de tempel. Hij treft er aan wat je ook in de winkelstraten van het bedevaartsoord Lourdes aantreft: een overdosis aan religieuze en commerciële activiteiten.

De historicus Josephus vertelt, dat er tijdens één Paasweek 255.000 lammetjes waren verkocht en geofferd in de tempel. 255.000! Er ging nogal wat geld in om! Om u nog een voorstelling van zaken te geven. Op de beursvloer van Wallstreet gaat de financiële handel er lawaaierig, tumultueus en chaotisch aan toe. Horen en zien verging je net zo op het tempelplein. Met deze plaats van gebed klopt iets niet

Wat Jezus zich dan veroorlooft staat in alle vier de evangeliën, wat lang niet van alle gebeurtenissen uit zijn leven kan worden gezegd. We hebben hier te maken met een provocatie van de macht, die een onvergetelijke indruk heeft gemaakt op zijn volgelingen. Nog steeds trouwens. Jezus blijkt alles behalve relaxed als het om de dienst aan God en geld gaat. Wapens of stokken kwamen op het templein niet door de controle. Hij maakt dan maar een zweep van touwen, en jaagt handelaars in runderen, schapen en duiven met hun koopwaar weg. De tafels van de geldwisselaars keert hij om. Hij roept tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ Zijn discipelen herinneren zich bij deze actie  woorden uit Psalm 69, die zij toepassen op Jezus. ‘De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd, ’ schrijft de psalmdichter. Bij Jezus brandt heilig vuur.

Toevallig las ik kort geleden in de krant, dat Calvijn een zegel gebruikte met daarop een hand, waarin een vuur brandde. Dat was zijn motto: het heilige vuur dat brandt in alles wat we doen. Alles wat we doen, is dienst aan God – zou dat moeten zijn. Calvijn bedoelde dat heel radicaal. Als mens mocht je opbranden aan de dienst voor God. Zo’n stukje kerkgeschiedenis roept een aardige vraag ter bezinning op. Deze: in hoeverre willen en kunnen we nog calvinistisch zijn? Brandt er heilig vuur bij ons?

Profijtbeginsel
Waartegen  keerde het heilige vuur van Jezus zich precies? Wat kon niet door de beugel? Toch niet de handel in dieren als runderen, duiven en schapen op zich! Deze stond in dienst van de offercultus, de dienst aan God. Pelgrims offerden dieren, die nodig waren voor de paasmaaltijd. Tegen betaling kon men daarvoor terecht op het tempelplein. De wet schreef voor dat er betaald moest worden met een Joodse munteenheid, heilig geld. Geldwisselaars boden buitenlanders de gelegenheid hun vreemde valuta om te wisselen. Handig toch? Waarom houdt Jezus toch grote schoonmaak?

We roepen de andere evangeliën, Matteüs, Marcus en Lucas, te hulp. Jezus leent woorden bij hen van de profeten Jeremia en Jesaja om aan te geven waar de schoen wringt.  ‘Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie maken er een rovershol van!’ Let op het woord ‘rovershol’. Wat zou best weleens het geval kunnen zijn? Dit. Ter gelegenheid van Pesach steeg de vraag naar offerdieren gigantisch. Handelaren en geldwisselaars dreven als echte kapitalisten de prijs op. Zij beroofden kras uitgedrukt de pelgrims. Met een Nederlands uitdrukking: zij werden uitgekleed. Het tempelplein was een centrum van hebzucht geworden. Niet God werd er aanbeden, maar de  mammon werd er gediend. Onder de schijn het geloof te willen bevorderen, handelden de kooplieden met het oog op eigen gewin. De commerciële activiteiten als zodanig worden niet veroordeeld. Ze houden de cultus in stand. Buitensporige bedragen, die gevraagd werden voor zelfverrijking riepen een profetische woede bij Jezus op. Is dit geloof?

Naar aanleiding hiervan duikt er opnieuw interessante vraag ter bezinning op.
Als de buitenwacht ons bezig ziet en waarneemt hoe wij als gemeente van Jezus Christus geld werven en hoe we het uitgeven, welk beeld zetten we dan neer als gemeenschap, die wordt geroepen ‘een huis van de Vader in de hemel en van gebed’ te zijn?

Herijking
Johannes vertelt over de tempelreiniging tegen de beladen achtergrond van het Pesachfeest. Op dat feest zal Jezus net als het paaslam ter slachting worden geleid. ‘De hartstocht voor uw huis heeft hem verteerd.’ Dat Jezus zich in Gods naam keert tegen winstbejag op het templein is de spreekwoordelijke druppel, die de emmer doet overlopen.  De religieuze elite van Jeruzalem rekent met Jezus af als hij  de economische belangen van de tempel aantast.

Het doet mij denken aan een uitspraak van Joop Munsterman, de voorzitter van FC Twente, over de macht van geld. Met lede ogen zag hij aan, hoe vijf van de 18 voetbalclubs in de Eredivisie al in handen waren van rijke privéeigenaars.

‘Tegen geld valt niet te vechten,’ sprak hij. Een waar woord? Het evangelie van Johannes verkondigt de opstanding van Jezus als het laatste en doorslaggevende woord van God. Niet de macht van het geld, maar die van de liefde, van barmhartigheid, waarvan Jezus de verpersoonlijking is, zal God op winst zetten.

In de kerk rolt daarom het geld met het oog op het doen van barmhartigheid. Er zijn financiën nodig om het leed in de wereld te verzachten. Diakenen gaan ons in het doen van barmhartigheid voor. Vandaag zouden we het heilig avondmaal vieren. De diakenen hebben als eerste taak de dienst aan de Tafel van de Heer en het inzamelen en uitdelen van onze liefdegaven. Wie wordt opgenomen in de gemeenschap van liefde, leert zijn of haar geld te zien als een geschenk van God met als doel het in liefde te delen met wie het minder hebben. Aan de Tafel van de Heer wordt geld geheiligd tot een middel om de liefde in praktijk te brengen. Zo wordt het geld Mammon af.

In de kerk rolt ook nog ander geld, niet-diaconaal geld. Er wordt gegeven om de gemeente van Jezus Christus, een gemeenschap van liefde, te bouwen en in stand te houden. Het gaat om vrijwillige bijdragen, want verplichte liefde is geen liefde. We worden geroepen en we zijn gerechtigd onze gaven aan te wenden tot vervulling van de opdracht, die Christus aan de gemeente geeft.

Geld is bestemd om de lofprijzing van de Naam van de Heer en de dienst aan de wereld in stand te houden. Geld kan het veldteken zijn van de Mammon, de geldduivel. Laat het in de gemeente van Jezus Christus het merk en veldteken zijn van de dienst aan God en onze naaste. Geld als Liefdegave.

 

Geef een reactie